U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Opzegging dealerovereenkomst door Opel op een termijn van één jaar rechtsgeldig? In dit kort geding draait het om de vraag of er sprake was van een noodzaak tot een reorganisatie die een verkorting van de volgens de toepasselijke EG- Groepsvrijstellingsverordening gebruikelijke opzegtermijn van twee jaar rechtvaardigde. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Geconstateerd wordt dat geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden en dat de dealerovereenkomst nog bestaat en dient te worden aangepast aan de nieuwe Groepsvrijstellingsverordening.

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE

Zaaknr/rolnr: 92340 / KG ZA 03-526

Uitspraak: 31 december 2003

DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING

V O N N I S

in de zaak, aanhangig tussen:

de besloten vennootschap AUTOBEDRIJF DE JONG B.V.,

gevestigd te Hardenberg,

eiseres,

procureur mr. C. Borstlap,

advocaat mr. P.A.J.M. Lodestijn te Apeldoorn,

en

de besloten vennootschap OPEL NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Breda,

gedaagde,

procureur mr. J.A. van Wijmen,

advocaten mrs. V.R.M. Appelman en M.J. Vorel te Rotterdam,

PROCESGANG

De Jong heeft Opel doen dagvaarden in kort geding.

De vordering strekt ertoe Opel bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot nakoming jegens De Jong van alle verplichtingen voortvloeiend uit en/of samenhangend met tussen partijen laatstelijk gesloten dealerovereenkomsten op 16 januari 1997 en 2 januari 2001, zulks met inachtneming van de bepalingen en voorwaarden van GVO 1400/02 zoals geïncorpeerd in het thans voor het Opel-netwerk binnen Nederland geldende dealerverkoop- en servicecontract voor personen- en bedrijfswagens, zulks op straffe van verbeurte door Opel aan De Jong van een direct opeisbare boete van € 25.000,- voor elke dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat Opel in gebreke blijft met de naleving van deze veroordeling, alsmede Opel te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Tegen deze vordering is door Opel verweer gevoerd met conclusie De Jong bij vonnis, volledig uitvoerbaar bij voorraad, niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, met veroordeling van De Jong in de kosten van deze procedure.

Partijen hebben hun standpunten over en weer toegelicht, waarna vonnis is bepaald op heden.

MOTIVERING

1. Vaststaande feiten

1.1 Opel is de Nederlandse importeur en distributeur van personen- en bedrijfswagens die onder het merk Opel in het verkeer worden gebracht. Ten behoeve van de verkoop van en het onderhoud aan deze producten heeft Opel in het verleden een netwerk opgebouwd van door haar geselecteerde en exclusieve wederverkopers (dealers). Deze exclusiviteit had betrekking op een rayon waarbinnen de dealer als enige was aangesteld ter bevordering van de verkoop en service aan de contractproducten, alsmede op de merkexclusiviteit, in dier voege dat de dealer uitsluitend het merk Opel vertegenwoordigde. Het dealernetwerk van Opel bestond uit ongeveer 90 dealers.

1.2 De Jong en Opel hebben in 1969 een dealerovereenkomst gesloten betreffende de verkoop van en service aan Opel personen- en bedrijfswagens.

1.3 In verband met wijzigingen in de groepsvrijstellingsverordening (Gvo) uitgevaardigd door de Europese Commissie, betreffende buiten toepassing verklaring van het concurrentieverbod van artikel 81 EG-Verdrag, hebben De Jong en Opel hun onder 1. 2 genoemde overeenkomst in de loop der jaren enkele malen vernieuwd. Laatstelijk hebben De Jong en Opel de tussen hen geldende dealerovereenkomst gewijzigd op 16 januari 1997 (Dealer Verkoop- en Servicecontract) en op 2 januari 2001 (Dealer Verkoop- en Servicecontract bedrijfswagens).

1.4 In artikel 8.10 van de Aanvullende Bepalingen (AB) behorende bij de hiervoor onder 1.3 genoemde contracten is met betrekking tot een eventuele wijziging, vervanging en/of beeindiging van de toepasselijke Gvo 1475/95 het volgende opgenomen:

"De bedrijfswagendealer en Opel erkennen dat wijzigingen in dit contract noodzakelijk kunnen zijn indien de Verordening (EG) Nr. 1475/95 van de Europese Commissie van 28 juni 1995 betreffende de toepassing van artikel 85 lid 3 van het Verdrag op groepen afzet- en klantenservice-overeenkomsten terzake motorvoertuigen wordt gewijzigd, vervangen of afloopt. Indien die Verordening wordt gewijzigd, vervangen of afloopt heeft Opel het recht dit contract in overeenstemming te brengen met die wijziging, vervanging of beeindiging. Van een dergelijke wijziging in het contract zal de bedrijfswagendealer uiterlijk drie maanden van tevoren in kennis worden gesteld."

1.5 Het marktaandeel van De Jong is in 1999 en 2000 cumulatief oktober onder het nationale niveau gebleven, terwijl ook de omzet op het gebied van de aftersales achterbleef.

1.6 Op 12 september 2000 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Opel en De Jong waarbij Opel door De Jong op de hoogte is gebracht van ontwikkelingen binnen haar bedrijf. Opel heeft bij brief van 14 september 2000 de (resultaten van de) bespreking van 12 september 2000 als volgt weergegeven:

"(...)

Als eerste heeft u ons medegedeeld dat op korte termijn een beslissing genomen dient te worden ten aanzien van herlocatie. (...)

Aangezien naar uw mening de toekomstige schaalgrootte voor u ontoereikend is om uw Opel dealerbedrijf rendabel te exploiteren, overweegt u het Opeldealerbedrijf te verkopen. U informeerde ons dat vrijdag 15 september a.s. een beslissing zal worden genomen ten aanzien van herlocatie en het wel of niet continueren van uw Opel dealeractiviteiten. Na het interne overleg van 15 september aanstaande brengt u ons op de hoogte van de door u genomen beslissingen.

Tijdens het gesprek hebben wij aangegeven dat uw eventuele keuze om niet verder te investeren in het Opel dealerbedrijf impliceert dat uw toekomstig regiodealerschap vervalt.

(...)"

In de loop van 2000 is er nog verschillende malen contact geweest tussen Opel en (een advocaat van) De Jong. Bij telefoongesprek van 27 februari 2001 heeft De Jong vervolgens de intentie uitgesproken om ook voor langere termijn het Opeldealerschap te willen continueren.

1.7 Bij brief van 7 mei 2001 heeft Opel aan De Jong bericht niet tevreden te zijn met haar prestaties over het eerste kwartaal van 2001.

1.8 Op 13 juli 2001 en 10 september 2001 hebben opnieuw besprekingen plaatsgevonden tussen Opel en De Jong terzake van de toekomst, de prestaties en het management van het door De Jong uitgeoefende Opeldealerbedrijf. Met betrekking tot de tussen partijen gemaakte afspraken heeft Opel bij brief van 28 november 2001 het volgende aan De Jong bevestigd:

"Zoals met u afsproken tijdens het gesprek van 10 september jl., willen wij een aantal voorwaarden c.q. afspraken vastleggen waaraan u dient te voldoen om een verdere samenwerking met Opel Nederland BV mogelijk te maken.

Prestaties

Prestaties op minimaal landelijk niveau.

(...)

Nieuwe panden

Nieuwbouwplannen Opeldealerbedrijf Hardenberg (Haardijk) dienen uiterlijk in het jaar 2002 te worden afgerond waarbij sprake zal zijn van een vestiging met verkoop- en servicefaciliteiten. Nieuwbouwplannen Ommen dienen uiterlijk in het jaar 2002 te worden afgerond, waarbij sprake zal zijn van een vestiging met (minimaal) service faciliteiten. Voortgang van beide plannen is uiteraard afhankelijk van de medewerking van lokale overheden. Omtrent de plannen en het verloop van beide nieuwbouw projecten zult u ons op regelmatige basis informeren."

1.9 Bij (dezelfde) brief van 28 november 2001 heeft Opel De Jong uitgenodigd een businessplan te presenteren voor het jaar 2002. De Jong heeft hieraan voldaan met een plan getiteld "De toekomst twintig jaar vooruit." Dit plan is door Opel positief ontvangen.

1.10 In de loop van het jaar 2002 heeft Opel de kwartaalcijfers en verkoopprestaties van De Jong verschillende malen kritisch beoordeeld. Ultimo 2002 had De Jong nog geen nieuwbouw gerealiseerd voor haar vestigingen in Hardenberg en Ommen.

1.11 Op 31 juli 2002 heeft de Europese Commissie Gvo 1400/02 bekend gemaakt. Deze Gvo is op 1 oktober 2002 in werking getreden, met dien verstande dat de Europese Commissie een overgangsperiode heeft bepaald voor de duur van een jaar, te weten van 1 oktober 2002 tot en met 30 september 2003, binnen welke periode de bestaande overeenkomsten kunnen worden aangepast aan de nieuwe randvoorwaarden van Gvo 1400/02.

1.12 Bij brief van 19 september 2002 heeft Opel de dealerovereenkomst met al haar dealers in Nederland, waaronder De Jong, opgezegd tegen 30 september 2003:

"Zoals u wellicht weet, werd de nieuwe groepsvrijstelling voor motorvoertuigen officieel aangenomen op 31 juli 2002 (...). De nieuwe regeling brengt diepgaande wijzigingen met zich mee voor de distributie van auto's en onderdelen en voor onderhoud en reparaties. (...) Al deze wijzigingen verplichten ons ons distributiemodel te herzien. Daardoor ziet Opel Nederland B.V. zich verplicht het hele dealernetwerk te reorganiseren. (...) De beëindiging van het contract zal definitief zijn op 30 september 2003. (...)"

In de laatste alinea van de brief staat nog het volgende vermeld:

"Het is de bedoeling van Opel Nederland B.V. om u als lid van ons netwerk te behouden. De algemene lijnen van de contractsvoorwaarden van de nieuwe relaties met distributeurs en erkende herstellers moeten nog bepaald worden. We delen u dan ook nu al graag mee dat we met u contact zullen opnemen zodra de nieuwe overeenkomsten voor distributeurs en erkende herstellers klaar zijn om de nieuwe commerciële betrekkingen aan te gaan zoals ze gedefinieerd zullen zijn in de nieuwe overeenkomsten van Opel Nederland B.V. voor distributeurs en erkende herstellers, uiteraard op voorwaarde dat er zich voor die datum geen omstandigheden voordoen die ons zouden noodzaken deze intentie te herzien."

1.13 Bij brief van 18 november 2002 heeft Opel jegens De Jong de intentie uitgesproken de bedrijfswagenfranchise met De Jong te continueren.

1.14 Op 25 februari 2003 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Opel en De Jong ten kantore van Opel waarbij het Opel dealerschap van De Jong en de nieuwbouw-bedrijfsverplaatsing ter sprake zijn gekomen.

1.15 Met betrekking tot het aanbieden van een dealercontract aan De Jong heeft Opel op 20 mei 2003 een brief gestuurd waarin onder andere het volgende is opgenomen:

"U hebt tijdens het gesprek van 25 februari jl. begrepen dat wij steeds meer twijfels krijgen ten aanzien van de continuering van uw dealercontract. Om in aanmerking te komen voor een nieuw dealercontract per 1 oktober 2003 stellen wij de volgende voorwaarden:

- In de periode 1 januari 2003 t/m september 2003 moet uw registratieprestatie per kwartaal minimaal op het landelijk niveau liggen voor zowel de totale als de particulier en klein zakelijke markt. De prestaties worden per kwartaal geëvalueerd.

- Per 1 oktober moet uw nieuwbouw in Hardenberg gerealiseerd zijn of moet tenminste met de bouw gestart zijn. Tevens moeten er voor 1 oktober 2003 concrete (nieuwbouw)plannen in ons bezit zijn voor wat betreft de vestiging in Ommen. Tussentijds willen wij graag schriftelijk op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen en voortgang op dit vlak.

Indien per 1 oktober 2003 niet aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, houden wij ons het recht voor u geen nieuw dealercontract aan te bieden."

1.16 In september 2003 heeft De Jong schriftelijk gereageerd op de brief van Opel van 20 mei 2003. In haar brief heeft zij een uiteenzetting gegeven van de gang van zaken tot dat moment met betrekking tot de nieuwbouw in Hardenberg en Ommen. Uit de brief blijkt dat de gemeente Hardenberg op 16 september 2003 een definitieve grondreserveringsovereenkomst Haardijk heeft afgegeven aan De Jong. Met betrekking tot de realisatie van nieuwbouw in Ommen wordt vermeld dat De Jong een tussenoplossing heeft willen kiezen door te trachten de panden van de voormalige Opeldealer in Ommen te verwerven via openbare inschrijving op 10 juni 2003 maar dat de bank, ondanks dat De Jong de hoogste bieder/ inschrijver was, niet tot verkoop is overgegaan.

1.17 Opel heeft De Jong geen nieuw dealercontract aangeboden. Met haar andere Nederlandse dealers heeft zij de handelsrelatie per 1 oktober 2003 wel voortgezet.

1.18 Tussen partijen is bij dagvaarding van 17 december 2003 een bodemprocedure aanhangig gemaakt voor de rechtbank Breda.

2. Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1 Van het spoedeisend belang van De Jong bij de gevraagde voorzieningen is in voldoende mate gebleken.

2.2 Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of Opel haar dealerovereenkomst met De Jong op 19 september 2002 rechtsgeldig heeft opgezegd.

2.3 De Jong heeft in de eerste plaats aan haar vordering ten grondslag gelegd de stelling dat de grondslag voor de onderhavige opzegging (de noodzaak tot reorganisatie) zowel feitelijk als juridisch onjuist is waardoor de opzegging ongeldig is en zonder effect dient te blijven. De onderhavige opzegging is volgens De Jong in de tweede plaats onverenigbaar met de inhoud en strekking van de tussen partijen geldende dealerovereenkomsten aangezien Opel in plaats van een buitengewone opzegging de route van artikel 8.10 AB had moeten volgen. Tenslotte is de onderhavige opzegging volgens De Jong strijdig met het vertrouwen op onverkorte voortzetting van de handelsrelatie, welk vertrouwen De Jong heeft ontleend en heeft mogen ontlenen aan de verklaringen en de gedragingen van de zijde van Opel, zowel gedurende de periode voorafgaand aan alsook volgend op 19 september 2002. Op grond van dit een en ander is de opzegging tevens in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid, aldus De Jong, hetgeen in het bijzonder geldt voor een handelsrelatie als de onderhavige die wordt beheerst door eisen die beduidend zwaarder zijn en verder strekken dan hetgeen in het normale handelsverkeer betamelijk is.

2.4 Opel heeft de stellingen van De Jong gemotiveerd betwist. Volgens Opel was de reden voor de opzegging van de contracten met al haar dealers in Nederland op 19 september 2002 gelegen in de noodzaak om haar hele dealernetwerk te reorganiseren. Opel stelt dat deze reorganisatie gelet op de nieuwe groepsvrijstelling zoals geregeld in Gvo 1400/02 reëel was en dat zij op zorgvuldige wijze heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om over te gaan tot genoemde reorganisatie-opzegging. Meer in het bijzonder heeft zij gesteld dat de wijzigingen die ten gevolge van de nieuwe groepsvrijstelling in de contracten moesten worden aangebracht de facto neerkwamen op het aanbieden van nieuwe contracten. Volgens Opel kon de weg van artikel 8.10 AB niet worden gevolgd omdat de gevolgen van de nieuwe groepsvrijstelling een reguliere wijziging van de toepasselijke regels veruit te boven gingen. Opel diende een aantal cruciale keuzes te maken en in staat te zijn om instructies van de overkoepelende General Motors Europe-groep te volgen en daardoor was het onvoldoende om enkele redactionele wijzigingen in het dealercontract aan te brengen. De weg van artikel 8.10 AB was derhalve in het onderhavige geval niet opportuun, aldus Opel.

Opel heeft verder nog gesteld dat het haar vrijstond om De Jong per 1 oktober 2003 geen nieuw dealercontract aan te bieden omdat De Jong niet heeft voldaan aan de twee voorwaarden die zij op 28 november 2001 met Opel was overeengekomen, te weten verkoopprestaties op minimaal landelijk niveau en de realisering per ultimo 2002 van een nieuwe vestiging in Hardenberg en de realisering van een nieuwe vestiging te Ommen. Hieraan diende De Jong te voldoen om het Opeldealerschap in de toekomst te kunnen continueren. Volgens Opel had De Jong moeten begrijpen dat de brief van Opel van 19 september 2002 op geen enkele wijze afbreuk deed aan de afspraken die partijen op 28 november 2001 met elkaar maakten. Opel heeft deze afspraken nooit ingetrokken en zij waren derhalve ook op 19 september 2002 nog van toepassing, aldus Opel. Opel stelt dat De Jong zich had moeten realiseren dat de door Opel aangegeven intentie om na 1 oktober 2003 de relatie voort te zetten in haar geval uitdrukkelijk was gekoppeld aan de nakoming door De Jong van de tussen partijen overeengekomen voorwaarden.

2.5 Bij de beoordeling van het geschil staat voorop dat uit de opzeggingsbrief van Opel van 19 september 2002 onmiskenbaar volgt -hetgeen door Opel ter terechtzitting nogmaals is bevestigd- dat de grond voor de opzegging gelegen was in de reorganisatie van het dealernetwerk.

Tussen partijen is niet in geschil dat een objectieve (verifieerbare) noodzaak tot reorganisatie van het gehele of een wezenlijk deel van het netwerk een rechtvaardiging vormt om de in de autobranche gebruikelijke en als redelijk ervaren opzegtermijn van twee jaar te verkorten tot een jaar. Dit is ook met zoveel woorden neergelegd in artikel 6.1. 5. AB.

De vraag die thans voorligt is of er voor Opel inderdaad een objectieve (verifieerbare) noodzaak tot reorganisatie van het gehele of een wezenlijk deel van haar netwerk bestond die een verkorting van de reguliere opzegtermijn en zulks ook ten aanzien van De Jong rechtvaardigde.

In dat verband is in de eerste plaats van belang dat de Europese Commissie zelf in een Verklarende Brochure bij Gvo 1400/02 heeft aangegeven dat het vervallen van Gvo 1475/95 en het vervangen daarvan door een nieuwe verordening op zich niet inhouden dat het distributienet moet worden gereorganiseerd. Weliswaar is deze Verklarende Brochure niet bindend maar zij biedt wel een belangrijke grond voor de ontkennende beantwoording van voornoemde vraag. De Gvo is immers door de Commissie afgegeven en de Commissie is dan ook de eerstaangewezene om aanwijzingen te geven voor de interpretatie daarvan.

2.6 Daar komt het volgende bij. Met De Jong kan worden geconstateerd dat de nieuwe Gvo Opel weliswaar voor een aantal belangrijke keuzes stelt maar dat die keuzes niet zonder meer behoeven te leiden en ook niet hebben geleid tot een totale herinrichting van het dealernetwerk. Als onweersproken is immers komen vast te staan dat Opel met al haar dealers, met uitzondering van De Jong, de dealerrelatie onder de nieuwe Gvo heeft voortgezet. Weliswaar zijn de contracten met deze dealers gewijzigd -Opel heeft aangegeven dat zij uiteindelijk twee maatregelen heeft moeten nemen teneinde aan de nieuwe Gvo te voldoen, te weten het introduceren van een nieuw margesysteem en het invoeren van nieuwe standaarden teneinde opzeggingen in de toekomst op objectieve gronden te kunnen baseren- maar een dergelijke (noodzakelijke) wijziging in of van het contract kan redelijkerwijs niet gelijk worden gesteld met een algehele of wezenlijke reorganisatie van het netwerk die voortijdige beëindiging van de contractuele relatie rechtvaardigt. Voor veranderingen in regelgeving die tot gevolg hebben dat bestaande contracten niet ongewijzigd in stand kunnen worden gelaten, hadden partijen nu juist een bijzondere regeling getroffen, te weten artikel 8.10 AB . De door de Europese Commissie bepaalde overgangstermijn van een jaar kon worden benut om die weg te volgen. Nu uiteindelijk is gebleken dat Opel in het afgelopen jaar aan 99% van haar Nederlandse dealers een aan de nieuwe Gvo aangepast contract heeft kunnen aanbieden maar alleen De Jong daarvan heeft uitgesloten, kan zij zich jegens De Jong niet in redelijkheid op het standpunt te stellen dat de wijzigingen in de Gvo dermate groot waren dat zij haar hele netwerk heeft moeten reorganiseren en dat het daarvoor ook noodzakelijk was om de contracten met de dealers op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van slechts een jaar. Opel heeft De Jong ook geen vergoeding betaald, zijnde een haar in Gvo 1475/95 gegeven mogelijkheid om bij ontbreken van de noodzaak tot algehele reorganisatie van het volledige distributienetwerk toch een opzegtermijn van een jaar te hanteren.

Een en ander klemt te meer nu Opel in de opzeggingsbrief van 19 september 2002 al bij voorbaat heeft aangegeven in principe met al haar dealers verder te willen gaan. Een dergelijke uitlating valt moeilijk te rijmen met de stelling van Opel dat zij de dealerrelaties door de wijzigingen in de Gvo niet kon voortzetten.

Voor een beroep op de reorganisatie-opzegging is tenslotte nog te minder reden nu een dealer als De Jong recht en belang heeft bij een zo lang mogelijke termijn om zijn bedrijfsactiviteiten opnieuw in te richten. Dit belang van de dealer dient in het onderhavige geval zwaarder te wegen dan het belang van de leverancier om zijn dealernetwerk eventueel te herzien. Voor een omschakeling of ompoling van het bedrijf moet de dealer voldoende tijd krijgen. Nu het georganiseerde netwerk van een importeur als Opel geacht mag worden flexibeler te kunnen reageren op nieuwe regelgeving dan een individuele dealer zoals De Jong, is een beroep op de reorganisatieopzegging (in plaats van een reguliere opzegging op een termijn van twee jaar) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens De Jong onaanvaardbaar.

2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door Opel aangegeven reden voor opzegging onvoldoende steekhoudend is zodat daaraan geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden. Indien Opel de opzegging mede had willen baseren op het niet voldoen aan een tweetal voorwaarden -het halen van bepaalde 'targets' en realisatie van nieuwbouw- had zij dat met zoveel woorden (subsidiair) in de opzeggingsbrief moeten opnemen. Dat heeft zij evenwel nagelaten. Haar stelling dat De Jong dit in de brief had moeten inlezen althans had moeten begrijpen dat voortzetting van de overeenkomst voor haar afhing van het al dan niet voldoen aan die voorwaarden dient te worden gepasseerd. Juist nu het gaat om een dealer voor wie de belangen die op het spel staan zeer groot zijn en die derhalve ook veel belang heeft bij duidelijkheid omtrent zijn positie en omtrent de tijd die hij feitelijk heeft om zich te bezinnen op andere activiteiten, had het op de weg van Opel gelegen om de opzegging in dit bijzondere, individuele geval duidelijk en helder te motiveren en om eventuele voorwaarden verbonden aan het voortzetten van de relatie met zoveel woorden in de opzeggingsbrief op te nemen. Het is niet mogelijk achteraf nieuwe gronden voor de opzegging aan te voeren.

Daar komt bij dat de in de brief van 20 mei 2003 genoemde gronden -het niet behalen van targets en het niet tijdig realiseren van nieuwbouw- niet een opzegging op een zodanig korte termijn rechtvaardigen als waarvan in het onderhavige geval feitelijk sprake zou zijn. Eerst in die brief van 20 mei 2003 zijn de aanvullende gronden voor beëindiging van de contractuele relatie definitief geformuleerd. In de daaraan voorafgaande periode zijn die voorwaarden wel onderwerp van gesprek geweest maar heeft Opel steeds opnieuw aan De Jong mogelijkheden geboden om die voorwaarden te vervullen. Aldus behoefde voor De Jong vóór mei 2003 niet zonder meer duidelijk te zijn -mede gelet op de laatste alinea van de opzeggingsbrief van 19 september 2002 waarin de intentie wordt uitgesproken om de relatie voort te zetten- dat Opel in de prestaties (dan wel het nalaten) van De Jong (mede) grond zag voor definitieve beëindiging van de contractuele relatie. Daarvoor was te minder reden nu Opel twee maanden eerder nog het twintigjarige toekomstplan van De Jong goed had ontvangen. Bovendien staat als erkend vast dat De Jong de targetcijfers over 2002 (uiteindelijk) wel heeft gehaald. De Jong had dan ook redelijkerwijs gezien niet eerder dan na datum ontvangst van de brief van 20 mei 2003 aanleiding om op zoek te gaan naar vervangende activiteiten. De opzegtermijn was aldus gereduceerd tot een periode van maximaal vier maanden. De langdurige relatie tussen partijen in ogenschouw nemende is een dergelijke opzegtermijn niet redelijk.

2.8 Weliswaar heeft Opel ter terechtzitting nog aangevoerd dat het gegeven dat De Jong niet tijdig aan de in de brief van 20 mei 2003 genoemde voorwaarden had voldaan haar de bevoegdheid gaven om de overeenkomst zelfs met onmiddellijke ingang te beëindigen -zodat een termijn van vier maanden wel degelijk voldoende was- maar in die stelling kan zij niet worden gevolgd. Ingevolge artikel 6.1. 2. AB moeten voor een dergelijke be ëindiging voldoende zwaarwegende gronden bestaan. Het moet gaan om handelingen of gedragingen die fundamenteel in strijd zijn met de geest en de doeleinden van het contract. Van het bestaan van zodanige handelingen of gedragingen is in het onderhavige geval onvoldoende gebleken. In elk geval is onvoldoende dat De Jong niet zou hebben voldaan aan afspraken omtrent verkoopprestaties en realisatie van nieuwbouw. Nog daargelaten dat op een dealer ingevolge artikel 4 lid 1 sub 3 Gvo 1475 /95 slechts een inspannings- en geen resultaatsverbintenis rust -hetgeen wordt bevestigd in artikel 6.1. 4. AB waarin is opgenomen dat bij een wezenlijk tekortschieten in de prestaties eerst overleg plaats zal vinden met Opel teneinde een plan op te stellen voor de dealer om de prestaties te verbeteren-, volgt uit de door Opel overgelegde produkties niet zonder meer dat De Jong niet aan de afgesproken normen heeft voldaan.

Ook het gegeven dat tot nu toe nog geen nieuwbouw is gerealiseerd, biedt onvoldoende grond voor opzegging met onmiddellijke ingang. In elk geval tot aan mei 2003 heeft Opel met De Jong gesproken over de nieuwbouwplannen en De Jong de ruimte gegeven om deze plannen (verder) te concretiseren. Voor de realisatie van die plannen was en is De Jong afhankelijk van de medewerking van lokale overheden. Weliswaar heeft Opel nu correspondentie overgelegd tussen de gemeenten Hardenberg en De Jong waaruit zou volgen dat De Jong zich niet voldoende heeft ingespannen om uitvoering te geven aan haar nieuwbouwplannen maar deze stelling verdraagt zich niet met het feit dat aan De Jong inmiddels een definitieve grondreserveringsovereenkomst is aangeboden voor een kavel aan de Haardijk in Hardenberg terwijl daarvoor bovendien al uitgebreide bouwtekeningen bestaan, en met het feit dat De Jong zich heeft ingespannen om in Ommen in elk geval tijdelijk een vervangende locatie te vinden door een -het hoogste- bod te doen op de panden van de voormalige Opeldealer in Ommen. Dat de bank nadat dit bod was uitgebracht het aanbod tot verkoop heeft ingetrokken, kan niet aan De Jong worden tegengeworpen. Een en ander leidt tot de conclusie dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat er voldoende zwaarwegende gronden zijn om de relatie met De Jong met onmiddellijke ingang respectievelijk op een termijn van effectief vier maanden te kunnen beëindigen.

2.9 Nu de relatie tussen Opel en De Jong gelet op het voorgaande niet als beëindigd kan worden beschouwd en derhalve nog voortduurt dient het contract tussen beiden te worden aangepast zoals reeds was voorzien in de aanvullende bepalingen behorende bij de dealerovereenkomst.

Er bestaat dan ook grond voor toewijzing van de vordering, zij het met inachtneming van de nuanceringen zoals door De Jong ter terechtzitting voorgedragen: een dwangsom zal slechts worden verbeurd indien en voorzover Opel handelt in strijd met de concrete bepalingen uit de voor het Nederlands Opelnetwerk geldende standaardcontracten voor peronen- en bedrijfswagens en de voorziening wordt in duur beperkt tot het eindoordeel van de bodemrechter in Breda.

2.10 Opel zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:

1. Veroordeelt Opel totdat de rechtbank in Breda in de bodemzaak tussen partijen een eindvonnis heeft gewezen tot nakoming jegens De Jong van alle verplichtingen voortvloeiend uit en/of samenhangend met tussen partijen laatstelijk gesloten dealerovereenkomsten op 16 januari 1997 en 2 januari 2001, zulks met inachtneming van de bepalingen en voorwaarden van Gvo 1400/02 zoals geïncorporeerd in het thans voor het Opel-netwerk binnen Nederland geldende dealerverkoop- en servicecontract voor personen- en bedrijfswagens, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor elke dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat Opel handelt in strijd met concrete bepalingen uit de voor het Nederlandse Opelnetwerk geldende standaardcontracten voor personen- en bedrijfswagens, tot een maximum van € 500.000,-;

2. Veroordeelt Opel in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van De Jong gevallen, begroot op € 273,20 voor verschotten en € 703,00 voor salaris procureur;

3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

4. Wijst hetgeen meer of anders is gevorderd, af.

Aldus gewezen door mr. Th.A. Ariëns, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2003.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature