U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Veehouder spreekt dierenarts aan op de grond dat de dierenarts bij vaccinatie van de dieren van de veehouder niet lege artis heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de dierenarts niet lege artis heeft gehandeld. De vorderingen worden afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE

Sector civiel

Meervoudige handelskamer

Zaaknr./rolnr: 67542 / HAZA 01-771

Uitspraak: 19 november 2003

V O N N I S

in de zaak, aanhangig tussen:

1. de maatschap naar burgerlijk recht [maatschap eisers],

gevestigd te [woonplaats/vestigingsplaats],

2. [eiser sub 1],

wonende te [woonplaats/vestigingsplaats],

3. [eiseres sub 2],

wonende te [woonplaats/vestigingsplaats],

eisers,

procureur mr. E.A.M. Claassen,

advocaat mr. H. de Boer te Leeuwarden,

en

1. [gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats/vestigingsplaats],

2. de maatschap naar burgerlijk recht [maatschap gedaagden],

gevestigd te [woonplaats/vestigingsplaats],

3. [gedaagde sub 3],

wonende te [woonplaats/vestigingsplaats],

4. [gedaagde sub 4],

wonende te [woonplaats/vestigingsplaats],

gedaagden,

procureur mr. R.K.E. Buysrogge,

advocaat mr. A.H.M. van Noort te 's-Gravenhage.

Partijen worden hierna mede aangeduid als [eisers] en [gedaagden]

PROCESGANG

Eerder zijn in deze zaak tussenvonnissen gewezen die op respectievelijk 23 januari en 4 september 2002 zijn uitgesproken. Ter uitvoering van laatstgenoemd tussenvonnis is op 25 februari 2003 een deskundigenbericht uitgebracht door prof. dr. A. de Kruif. Vervolgens zijn nog de navolgende processtukken gewisseld:

- een conclusie na deskundigenrapportage van de zijde van [eisers];

- een conclusie na deskundigenbericht tevens houdende overlegging producties van de zijde van [gedaagden];

- een akte houdende uitlating producties van de zijde van [eisers]

Op 3 september 2003 hebben partijen hun standpunten doen bepleiten. De pleitnotities zijn als gedingstuk overgelegd. Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald.

MOTIVERING

1. De rechtbank handhaaft en verwijst naar hetgeen zij in voormelde tussenvonnissen heeft overwogen en overweegt voorts als volgt.

2. Naast de in de genoemde tussenvonnissen vermelde feiten staat tussen partijen op basis van hetgeen in de conclusies na deskundigenbericht en bij pleidooi enerzijds is gesteld en anderzijds is erkend dan wel niet of onvoldoende is weersproken het navolgende vast.

In een vergelijkbare zaak als de onderhavige heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van een veehouder tegen een dierenarts ongegrond verklaard voor wat betreft de stelling dat de dierenarts zou zijn tekortgeschoten in de zorg die hij als dierenarts had horen te betrachten. Het Veterinair Beroepscollege heeft bij uitspraak van 20 december 2002 het beroep tegen die uitspraak verworpen.

3. Alvorens de zaak inhoudelijk te beoordelen, overweegt de rechtbank dat eiseres sub 1. in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu [gedaagden] op juiste en door [eisers] niet weersproken gronden heeft gesteld dat een maatschap als eiseres sub 1. niet als zodanig in rechte als eisende partij kan optreden.

4. In het tussenvonnis van 23 januari 2002 is overwogen - samengevat - dat gedaagden sub 1., 3. en 4. aansprakelijk zijn voor de door [eisers] geleden schade indien Willemse niet lege artis heeft gehandeld. Ter beantwoording van de vraag of daarvan sprake is geweest, is prof. dr. A. de Kruif als deskundige benoemd.

5. [eisers] hebben in de conclusie na deskundigenrapportage en bij pleidooi hun eerdere verzoek herhaald om naast De Kruif een viroloog te benoemen. Dit verzoek is reeds in het tussenvonnis van 4 september 2002 gemotiveerd afgewezen. In hetgeen [eisers] nader hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding op deze beslissing terug te komen. Meer in het bijzonder merkt de rechtbank daarbij op dat de vraag centraal staat of Willemse als een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts gehandeld heeft. Het rapport van De Kruif ziet op de beantwoording van die vraag en heeft betrekking op het vakgebied van de dierenarts, terwijl niet ter discussie staat dat De Kruif op dat gebied deskundig is. Bovendien mag, zoals [eisers] erkennen, van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts een zekere basiskennis op virologisch gebied verwacht worden. Voor een deskundige als De Kruif geldt dit naar het oordeel van de rechtbank des te meer.

Ook inhoudelijk blijkt uit het rapport niet van ondeskundigheid of onvolledigheid. In de eerste plaats liggen de conclusies van De Kruif in de lijn van de beslissingen van zowel het Veterinair Tuchtcollege als het Veterinair Beroepscollege. Daarnaast zijn de antwoorden in het rapport naar het oordeel van de rechtbank ruimschoots voldoende gemotiveerd. Dat wordt verwezen naar niet bij het rapport gevoegde wetenschappelijke studies maakt dit niet anders, aangezien het nu juist de taak van de deskundige is op basis van zijn kennis, inclusief wetenschappelijke studies, zijn onderzoek te doen en het niet aan de rechtbank is op dit specifieke vakgebied wetenschappelijke studies te beoordelen Het rapport voldoet gezien het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de daaraan te stellen eisen.

6. [eisers] hebben de aansprakelijkstelling van [gedaagden] gebaseerd op vier grondslagen, te weten:

- er had overleg dienen plaats te vinden over de keuze voor levende of dode entstof;

- er is niet aseptisch geënt;

- er heeft geen afzonderlijk klinisch onderzoek van ieder dier plaatsgevonden;

- er is ten onrechte intramusculair geënt.

De grondslagen zullen aan de hand van het rapport van De Kruif achtereenvolgens besproken worden. Vanwege de verwevenheid van de derde en vierde grondslag zullen deze hierna gezamenlijk aan de orde komen.

Toediening levende in plaats van dode entstof

7. Bij gelegenheid van het pleidooi hebben [eisers] te kennen gegeven dat de keuze voor levende entstof gerespecteerd kan worden, mits bij de toediening van het vaccin de bijsluiter is gevolgd. Dit punt behoeft derhalve geen bespreking meer.

Geen aseptische enting

8. Volgens [eisers] heeft Willemse niet aseptisch geënt door niet ieder dier met een nieuwe (steriele) naald te enten. Op deze wijze zou in strijd zijn gehandeld met de bijsluiter van Bayer. De stelling van [eisers] dat er ook bij massavaccinatie aseptisch (in strikte zin) geënt kan worden, is door [gedaagden] onder verwijzing naar het rapport van De Kruif uitdrukkelijk weersproken.

9. Ten aanzien van het aseptisch enten en de kans op overdracht van aandoeningen via een injectienaald heeft De Kruif, voor zover van belang, het navolgende verklaard (blz. 6 e.v.):

"E.) Onder aseptische voorwaarden wordt over het algemeen verstaan dat de

injectieplaats ontsmet wordt (...) en gebruik gemaakt wordt van een steriele naald en een steriele injectiespuit. (...)

F.) Bij een massavaccinatie als onderhavige is dit niet mogelijk .

G.) In het onderhavige geval dient onder aseptie te worden verstaan: het gebruik van een steriele injectiespuit waarmee de injectie wordt toegediend doorheen een niet bevuild huidoppervlak met liefst een korte beharing en dit zonder voorafgaande ontsmetting. De huid van de halsvlakte voldoet aan deze voorwaarden(...).

H.) (...) Het telkens een nieuwe naald gebruiken impliceert tevens het gebruik van wegwerpnaalden. Bij een massavaccinatie wordt steeds gebruik gemaakt van een speciale steriele revolverspuit met vastzittende stevige naald. Daardoor is het mogelijk ieder dier snel in te spuiten, en wel veilig en zonder onnodig leed te veroorzaken.

Het gebruik van telkens een nieuwe wegwerpnaald is niet gewenst omdat iedere injectie dan veel meer tijd in beslag neemt en er gevaar bestaat voor het afbreken van de wegwerpnaald door de veel geringere stevigheid van dergelijke naalden. (...)

K.) (...) Enzoötische aandoeningen zijn sluimerend aanwezig binnen een koppel. (...)

De kans op overdracht van de infectie via de injectienaald is in dit geval zeer gering omdat er zeer zelden en meestal kortstondig viraemie optreedt. Het agens houdt zich schuil in bepaalde organen.

L. ) BVD moet worden aanzien als een enzoötische aandoening. Het is echter een

bekend feit dat sommige dieren persistent viraemisch kunnen zijn. In die gevallen kan de injectienaald oorzaak zijn van verspreiding van het agens. De impact hiervan is echter zeer klein in vergelijking met de normaal binnen een koppel optredende natuurlijke infectieroutes en de aanwezige hoge graad van natuurlijk opgewekte immuniteit binnen een koppel."

en naar aanleiding van opmerkingen van [eisers] d.d. 16 januari 2003 (blz. 13 e.v.):

"Bovendien (...) wil ik erop wijzen dat in het verleden ook bij massavaccinaties als onderhavige zowel bij runderen inzake de vaccinatie tegen MKZ (vele miljoenen dieren per jaar) als bij varkens inzake varkenspest (vele tientallen miljoenen dieren) er nooit iemand aanstoot heeft genomen aan het feit dat er niet strikt aseptisch werd gewerkt en niet systematisch telkens een nieuwe naald werd gebruikt. U weet bovendien ook zeer goed dat toen ook al dezelfde infecties (IBR en BVD) voorkwamen als thans! Nooit is er melding gemaakt van overdracht van deze infecties.

Wat het gebruik van wegwerpnaalden betreft, is het probleem duidelijk geschetst geweest. Als er in de halsvlakte gevaccineerd wordt - wat aan te bevelen is - wordt gevaccineerd door de dierenarts staande vóór het dier met de arm tussen of over het vanghek (waaraan de dieren vaststaan). Dit is niet erg comfortabel want er is weinig plaatsruimte, de dieren staan niet stil (ze worden immers niet individueel vastgepakt) met het gevolg dat een snelle en kordate injectie vereist is. Het is zonder meer duidelijk dat daarvoor stevig materiaal noodzakelijk is. De revolverspuit met vastzittende naald voldoet hieraan. Een plastic spuit met daarop los een wegwerpnaald niet. Immers door de bewegingen van het dier bij de injectie kan deze naald gemakkelijk loskomen of zelfs afbreken, waarna ze niet meer te verwijderen is uit de spieren (wat zeker dieronvriendelijk is). Wat mogelijk nog erger is, is het feit dat zo'n dier niet of niet goed gevaccineerd is.

In het onderhavige geval werd in de bilspieren gevaccineerd. Dat werd waarschijnlijk veroorzaakt door de bedrijfsomstandigheden zelf. Hierover kan ik geen oordeel uitspreken. Op zich hoeft dat geen bezwaar te zijn."

10. In de kern gaat het om twee zaken, te weten het gebruik van een naald voor meerdere dieren en de plaats van enten, te weten de bil in plaats van de halsstreek.

Uit hetgeen hiervoor in r.o. 9 is opgenomen, blijkt reeds dat bij massavaccinatie niet voor ieder dier een verschillende naald gebruikt kan worden. Er is in dit geval gebruik gemaakt van een revolverspuit met vastzittende naald. De Kruif heeft uitdrukkelijk geconcludeerd dat dit in deze omstandigheden de juiste methode was.

In tegenstelling tot hetgeen [eisers] stellen, kan uit het rapport niet afgeleid worden dat De Kruif enting in de bilspier afwijst. De hals is volgens hem een goede plek om te enten, maar enting in de bil behoeft geen bezwaar te zijn en er kunnen onder omstandigheden redenen zijn om te kiezen voor enting in de bil. De Kruif spreekt zichzelf op dit punt naar het oordeel van de rechtbank niet tegen.

11. Voor het overige hebben [eisers] op dit punt niet zozeer de handelwijze van Willemse, als wel de opvattingen van De Kruif bestreden. De opmerking van De Kruif dat een goede vaccinatie niets met kostprijsafspraken te maken heeft, dient naar het oordeel van de rechtbank in zijn context beschouwd te worden en ziet klaarblijkelijk op de wijze waarop de vaccinatie feitelijk wordt uitgevoerd, nadat eenmaal de wijze van vaccineren is bepaald. De stelling dat het vanuit een oogpunt van dierwelzijn nog maar de vraag is of het nemen van infectierisico's te verantwoorden is, heeft De Kruif weerlegd door erop te wijzen dat enerzijds de kans op overdracht van met name enzoötische aandoeningen als BVD zeer gering is, terwijl anderzijds in geval van massavaccinatie bij het gebruik van wegwerpnaalden het risico bestaat dat de naald afbreekt met als gevolg dat een dier mogelijk niet gevaccineerd wordt.

12. Gezien het voorgaande en gelet op hetgeen het Veterinair Beroepscollege heeft overwogen, te weten dat het gebruik van eenzelfde naald bij de vaccinatie van een epidemiologische eenheid in het kader van het onderhavige eradicatieprogramma veterinair bezien geen onaanvaardbaar extra risico opleverde, is de rechtbank van oordeel dat niet voor ieder dier een afzonderlijke naald behoefde te worden gebruikt, terwijl evenmin is komen vast te staan dat enting in de bilspier onjuist was. Nu Willemse bovendien per 25 runderen en per koppel een nieuwe naald heeft gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat de handelwijze van Willemse naar omstandigheden veterinair gezien geen onaanvaardbare extra risico's met zich heeft gebracht en dat Willemse in dit opzicht lege artis gehandeld heeft.

Geen afzonderlijk klinisch onderzoek van ieder dier; intramusculaire enting van IBR-geïnfecteerde runderen

13. [eisers] hebben gesteld dat Willemse alle dieren afzonderlijk aan een klinisch onderzoek had moeten onderwerpen. Een visuele observatie dan wel het afgaan op mededelingen van de veehouder omtrent het ziektebeeld van de runderen is onvoldoende, aldus [eisers] Dit is met name van belang omdat volgens [eisers] zieke dieren niet intramusculair, maar intranasaal hadden moeten worden geënt. Hiervoor verwijzen zij naar de bijsluiter, die op dit punt vermeldt:

"Met IBR geinfekteerde runderen of dieren met groot infektierisico - ook de drachtige runderen - worden eerst intranasaal gevaccineerd om de lokale immuniteit te stimuleren. De rappelvaccinatie gebeurt dan intramusculair."

De stelling dat [gedaagden] in strijd met dit voorschrift hebben gehandeld vormt tevens een aparte grondslag voor de aansprakelijkstelling van [gedaagden]

14. [gedaagden] hebben betoogd dat visuele inspectie volstaat. Waar het om gaat, is dat op grond van klinische observatie wordt vastgesteld of dieren ziek zijn. Willemse heeft de dieren visueel geobserveerd. De daaruit verkregen informatie gaf geen aanleiding tot intranasale toediening, zodat Willemse op juiste gronden heeft gekozen voor intramusculaire vaccinatie.

15.

De Kruif heeft hierover het navolgende opgemerkt:

"M.) Het is een algemeen bekend en aanvaard principe dat een goede immuniteit

enkel kan worden verkregen bij gezonde dieren omdat het immunogeen systeem (...) goed moet werken. Bij zieke of verzwakte dieren, bijvoorbeeld bij een ernstige parasitaire infestatie, is dit niet zo en heeft vaccinatie minder effect en is dus tegenaangewezen.

N.) Vaccinatie vormt een belasting voor het organisme. Invloed op bestaande ziekten is echter nooit aangetoond.

P.) Het voorschrift in de bijsluiter moet als volgt worden geïnterpreteerd.

- Onder 'met IBR geïnfecteerde runderen' worden dieren verstaan die op het betreffend moment, in onderhavig geval dus het moment waarop gevaccineerd werd, geïnfecteerd zijn met het IBR virus. Er zijn twee categorieën waarbij dit kan. Een eerste categorie zijn deze dieren die zeer onlangs geïnfecteerd zijn geworden met het IBR-virus en die in min of meerdere mate klinisch ziek zijn. De tweede categorie zijn deze dieren die in het verleden de ziekte hebben doorgemaakt en die, ondanks het feit dat er immuniteit is opgewekt, toch drager zijn gebleven van het virus. In de bijsluiter wordt de eerste categorie dieren (klinische symptomen) bedoeld en niet de tweede. Deze 2e categorie dieren valt immers niet op omdat de dieren geen klinische symptomen vertonen. Ze kunnen ook met serologisch onderzoek (antistoffen) niet opgespoord worden.

- Onder 'dieren met een groot infectierisico' worden deze dieren verstaan die het risico lopen geïnfecteerd te worden. Dit zijn niet-immune dieren op bedrijven waar zich runderen bevinden die het virus uitscheiden of kunnen uitscheiden en aldus een bedreiging vormen voor de niet immune dieren.

- Onder 'drachtige runderen inbegrepen' moet worden verstaan dat ook de drachtige dieren evenals de niet-drachtige allemaal moeten worden gevaccineerd. Immers, drachtigheid is geen infectierisico (...) en de bepaling verwijst dus niet naar 'een groot infectierisico' maar wel naar 'worden eerst intranasaal gevaccineerd'.

Een dergelijk voorschrift beoogt het volgende doel: door een intranasale vaccinatie wordt een snelle lokale immuniteit (in de neus) opgewekt. De systemische immuniteit (in het bloed) ontstaat secundair. Bij een intramusculaire vaccinatie is het net omgekeerd. Lokale immuniteit opwekken is minder belastend voor het organisme en heeft het voordeel het target-orgaan (in casu de neus) waar het virus zich primair vermenigvuldigt direct te beschermen en aldus verdere verspreiding naar de luchtpijp en de longen zo snel mogelijk te voorkomen.

Het entprotocol zoals verschenen in de werkinstructie van de Gezondheidsdienst omschrijft concreet de gevallen waarbij intranasale vaccinatie toegelaten is. Intranasale vaccinatie - voorzover dit volgens voorschrift van de fabrikant is toegestaan - is alleen in hoge uitzonderingsgevallen toegestaan met andere woorden alleen als er sprake is van een noodvaccinatie bij een acute klinische IBR uitbraak. (...)

Q.) Wanneer niettemin intramusculair wordt gevaccineerd zou dit theoretisch althans aanleiding kunnen geven tot een meer ernstige en snellere uitbraak van een reeds bestaande IBR infectie. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat op het moment van vaccinatie toch al veel dieren via aerogene (contact) weg geïnfecteerd zullen zijn of op zeer korte termijn zullen worden.

(...)

S.) Het klinisch onderzoek voorafgaand aan de enting van een groep dieren beperkt

zich tot visuele waarneming van de algemene uiterlijke gezondheidstoestand van de dieren. Zichtbaar zieke dieren mogen niet gevaccineerd worden en moeten uit de koppel verwijderd worden. De andere dieren worden gevaccineerd met een levend vaccin zoals opgelegd door het protocol van de Overheid. De reden daarvoor is heel duidelijk: het opwekken van een betere en langdurige immuniteit. Daarover bestaat geen discussie. Een andere keuze is niet te verantwoorden.

Intranasaal vaccineren is enkel in het geval van een uitbraak of een dreigende uitbraak te verantwoorden.

Redelijkerwijs mag verwacht worden dat een klinisch onderzoek voorafgegaan wordt door een anamnese van de dierenarts en door gegevensverstrekking omtrent gezondheid en ziekte bij de dieren vanwege de veehouder. Over het algemeen is het zo dat beide partners elkaar en het onderwerp zeer goed kennen en er een sterke vertrouwensrelatie bestaat. Als een veehouder zieke dieren heeft, mag ervan uit worden gegaan dat hij dit aan zijn dierenarts meedeelt, waarna de dierenarts een klinisch onderzoek zal verrichten.

T.) Door het verrichten van serologisch onderzoek bij alle dieren op een bedrijf (antistofbepaling) kan vastgesteld worden welke dieren in contact zijn geweest met het IBR-virus. Indien deze resultaten bekend zijn, is dit een statistisch gegeven. Het laat echter niet toe te achterhalen welke dieren nog drager zijn van het IBR-virus en dus besmet zijn. Daartoe zouden dure testen moeten worden uitgevoerd die in de praktijk onhaalbaar zijn. (...)"

en op blz. 16:

"Serologisch positief wil niet beduiden dat er nog virus aanwezig is. Het tegendeel is zelfs waar."

16. De rechtbank is, met De Kruif en het Veterinair Beroepscollege, van oordeel dat volstaan kon worden met visuele inspectie van de dieren. Het doel van het te verrichten onderzoek is het opsporen van zieke runderen, zoals ook [eisers] gesteld hebben. De reden daarvoor is dat zieke runderen intranasaal en niet intramusculair geënt dienen te worden.

Intranasale vaccinatie dient, zowel uitgaande van de bijsluiter als uitgaande van de Werkinstructie, enkel plaats te vinden bij klinisch zieke dieren en niet bij subklinisch zieke dieren. Dit volgt uit het feit dat de bijsluiter uitdrukkelijk vermeldt dat de reden voor intranasale vaccinatie het stimuleren van de lokale immuniteit is. De uitleg van De Kruif op dit punt maakt duidelijk dat het stimuleren van lokale immuniteit alleen van belang is voor klinisch zieke runderen, nu deze gebaat zijn bij een snelle lokale immuniteit teneinde het targetorgaan direct te beschermen en verdere verspreiding van het virus zo snel mogelijk te voorkomen. De bijsluiter doelt derhalve uitsluitend op klinisch zieke dieren.

De stelling van [eisers] dat een bijsluiter niet geïnterpreteerd zou mogen worden, is onjuist. Voor iedere tekst, ook die van een bijsluiter, geldt dat de betekenis ervan moet worden vastgesteld, zodat deze, in die zin, geïnterpreteerd moet worden. [eisers] interpreteren zelf ook waar zij de bepaling omtrent intranasale vaccinatie aldus uitleggen dat deze ziet op klinisch en subklinisch zieke dieren. De uitleg van [eisers] is naar het oordeel van de rechtbank gezien het voorgaande echter onjuist.

17. De Werkinstructie is op dit punt volledig helder:

"intranasale vaccinatie, voorzover volgens voorschrift van de fabrikant toegestaan, is alleen in hoge uitzonderingsgevallen toegestaan (in casu noodvaccinatie bij acute klinische IBR-uitbraak)". Uitgangspunt is derhalve wederom intramusculaire vaccinatie.

18. De stelling van [eisers] dat De Kruif in zijn rapport aangeeft dat ook subklinisch zieke dieren intranasaal geënt dienen te worden betreft naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste interpretatie van het rapport, aangezien De Kruif meermalen uitdrukkelijk te kennen geeft dat het slechts om klinisch zieke dieren gaat.

19. Nu zowel de bijsluiter als de Werkinstructie intranasale vaccinatie slechts voorschrijft ten aanzien van klinisch zieke dieren, kon naar het oordeel van de rechtbank volstaan worden met visuele inspectie, nu vaststaat dat visuele inspectie, eventueel in combinatie met door [eisers] aan te dragen nadere gegevens, voldoende is om klinisch zieke dieren op te sporen. Daar komt overigens bij dat uit het rapport van De Kruif blijkt dat ook serologisch onderzoek niet had kunnen leiden tot opsporing van subklinisch zieke dieren, zodat niet valt in te zien op welke wijze [eisers] menen dat subklinisch zieke dieren opgespoord hadden moeten worden.

20. Nu gesteld noch gebleken is dat er sprake was van klinisch zieke runderen, heeft Willemse bovendien op juiste gronden gekozen voor intramusculaire vaccinatie, nu dit door de bijsluiter en de Werkinstructie voorgeschreven was.

21. Onbetwist is gebleven dat drachtige runderen geen verhoogd infectierisico lopen. Hieruit volgt dat deze in ieder geval op basis van de Werkinstructie intramusculair geënt dienden te worden. Weliswaar gaat de bijsluiter uit van intranasale vaccinatie, maar de formulering in de bijsluiter noopt geenszins tot de conclusie dat dit verplicht is. De ratio van dit voorschrift is blijkens de rapportage van De Kruif dat intranasale vaccinatie minder belastend is voor het organisme. In het geval van een eradicatieprogramma dient volgens De Kruif echter een strenge strategie te worden gehanteerd, zodat in dat geval de dieren - drachtig of niet - intramusculair gevaccineerd dienen te worden. Ook op dit punt heeft Willemse derhalve juist gehandeld door te kiezen voor intramusculaire vaccinatie.

22. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Willemse door te volstaan met een visuele inspectie en vervolgens intranasaal te vaccineren zowel conform de bijsluiter als conform de Werkinstructie, en derhalve lege artis, gehandeld heeft.

Alternatieve mogelijkheid

23. Het door [eisers] voorgestelde alternatief, te weten dat in de eerste vaccinatieronde - buiten het bereik van de Werkinstructie - alle dieren intranasaal gevaccineerd zouden moeten worden en daarna tweemaal intramusculair geënt had moeten worden, houdt een afwijking van de door de bijsluiter voorgeschreven handelwijze in. Immers, ook in de bijsluiter is het uitgangspunt intramusculaire toediening, zoals blijkt uit de in de bijsluiter voorgeschreven wijze van gebruik. De bijsluiter schrijft voor dat slechts met IBR geïnfecteerde runderen of dieren met groot infectierisico - evenals de drachtige runderen - intranasaal worden geënt.

Het voorgestelde alternatief is daarnaast tevens in strijd met de Werkinstructie, die uitdrukkelijk vermeldt dat intranasale vaccinatie alleen in hoge uitzonderingsgevallen is toegestaan.

Afwijking van dergelijke voorschriften is slechts gerechtvaardigd indien dit in het belang van de gezondheid en de veiligheid van de runderen wenselijk is. Uit het rapport van De Kruif blijkt dat daarvan geen sprake is en dat integendeel intramusculaire vaccinatie tot een betere en langdurige immuniteit leidt. Ook anderszins is niet gesteld of gebleken dat er in het belang van de gezondheid en de veiligheid van de runderen had dienen te worden afgeweken van de voorschriften.

Uitspraak Veterinair Beroepscollege

24. Weliswaar ziet de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege op een andere zaak, maar de parallellen met de onderhavige zaak zijn groot. [eisers] hebben bij pleidooi dan ook uitgebreid stilgestaan bij de desbetreffende uitspraak en deze uitvoerig becommentarieerd. Het is echter niet de taak van de rechtbank om de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege inhoudelijk te beoordelen, maar om op basis van de stukken in de onderhavige zaak over de onderhavige vorderingen te oordelen. Daarbij speelt de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege in zoverre een rol, dat deze een ondersteuning van de uitkomsten van het rapport van De Kruif vormt. Indien de rechtbank bij de beoordeling van deze zaak tot andere conclusies was gekomen dan het Veterinair Beroepscollege had zij dit oordeel voldoende dienen te motiveren. Het gebruik van die uitspraak behoeft echter niet gemotiveerd te worden nu de rechtbank tot een vergelijkbaar oordeel komt.

Conclusie

25. Nu geen van de vier door [eisers] genoemde grondslagen voor aansprakelijkheid stand houdt, dienen de vorderingen van [eisers] te worden afgewezen. [eisers] zullen daarbij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen. De kosten van het deskundigenbericht zullen definitief voor rekening van [eisers] blijven.

BESLISSING

1. De rechtbank verklaart eiseres sub 1. niet-ontvankelijk in haar vorderingen.

2. De rechtbank wijst de vorderingen voor het overige af.

3. [eisers] worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [gedaagden] gevallen, bepaald op € 2.521,51.

Dit vonnis is gewezen door mrs. M.H.S. Lebens - de Mug, E.B.E.M. Rikaart - Gerard en H. de Hek, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 19 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature