U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Uitspraak



ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige Kamer

Reg.nr.: WVG 00/9039

UITSPRAAK

in het geschil tussen:

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mw. M.G. van der Linde-de Jager, sociaal raadsvrouw ANGO te Amersfoort,

en

het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zwolle, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder d.d. 17 oktober 2000, nummer 29185/2000-591 2000-4735, waarbij het besluit van 15 december 1999, inhoudende toekenning van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto van f 240,-- per jaar, is gehandhaafd.

2. Ontstaan en loop van de procedure

Verweerder heeft eiseres bij schrijven van 14 juli 1999 in kennis gesteld van het besluit van de gemeenteraad van Zwolle om ingaande 1 januari 2000 de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) te verlagen tot f 320,-- per jaar.

Bij besluit van 15 december 1999 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2000 een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto toegekend van f 240,-- per jaar, overwegende dat aan eiseres 75% van het normbedrag ad f 320,-- wordt toegekend, aangezien eiseres en haar echtgenoot beiden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten. Namens eiseres is tegen dit besluit op 12 januari 2000 bezwaar aangetekend. Eiseres, haar echtgenoot en haar toenmalige gemachtigde H. Tollenaar hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt het bezwaarschrift nader toe te lichten tijdens de hoorzitting op 16 mei 2000 van de Adviescommissie bezwaarschriften.

Op 19 juni 2000 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften verweerder geadviseerd het bezwaar van eiseres, voor zover gericht tegen de wijziging van de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Zwolle (verder te noemen: de Verordening) niet-ontvankelijk te verklaren, alsnog te onderzoeken of een aanvullende voorziening voor verplaatsingen over zeer korte afstanden dient te worden toegekend, voor wat betreft de ingangsdatum van de gewijzigde vergoeding een redelijke overgangstermijn in acht te nemen en het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren.

Bij het besluit van 17 oktober 2000 heeft verweerder het bezwaar, voor zover gericht tegen de (wijziging van de) Verordening niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de overgangsregeling gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Verweerder heeft bij dit besluit bepaald dat het oorspronkelijke bedrag van de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van eigen auto ad f 1.370,25, zoals verstrekt over het jaar 1999, ingaande op 1 januari 2000 zal worden afgebouwd in twee stappen van zes maanden, waarin respectievelijk 75% en 40% van het oorspronkelijke bedrag wordt verstrekt. Met ingang van 1 januari 2001 bedraagt de financiële tegemoetkoming derhalve f 240,-- per jaar.

Namens eiseres is tegen dit besluit op 23 november 2000 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevoerd bij schrijven van 4 januari 2001.

Verweerder heeft op 6 maart 2001 een verweerschrift ingezonden.

Het beroep is gevoegd met 16 andere soortgelijke zaken op 17 oktober 2001 ter zitting behandeld.

Eiseresses gemachtigde is verschenen.

Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W.J.M. Peters.

3. Motivering

In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de vraag of verweerders besluit om eiseres, na een overgangsperiode, per 1 januari 2001 in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto van f 240,-- per jaar in rechte stand kan houden.

De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze laatste vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres en haar echtgenoot zijn beiden gehandicapt en kunnen geen gebruik maken van het openbaar vervoer. Ook de echtgenoot van eiseres ontvangt een tegemoet-koming in de kosten van het gebruik van de eigen auto van f 240,--.

3.1. Wettelijk kader

Ingevolge artikel 2, eerste lid van de WVG draagt het gemeentebestuur zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het gemeenschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten en stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe regels vast bij verordening.

Ingevolge artikel 3 van de WVG biedt het gemeentebestuur verantwoorde voorzieningen aan. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.

In artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onder a van de Verordening, zoals deze luidt na 1 augustus 1999, is bepaald dat de vergoeding voor het gebruik van een eigen auto (die niet is aangepast voor rolstoelvervoer) f 320,-- per kalenderjaar bedraagt.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan, in afwijking van het eerste lid, de vergoeding op een hoger bedrag worden vastgesteld, indien de gehandicapte contacten heeft buiten de gemeente Zwolle en hij deze contacten slechts kan onderhouden door daar zelf op bezoek te gaan en er zonder deze contacten voor de gehandicapte vereenzaming dreigt.

Ingevolge artikel 5.7 van de Verordening wordt de vergoeding als bedoeld in artikel 5.3 van de Verordening op niet meer dan anderhalf maal de genoemde normbedragen vastgesteld.

3.2. Standpunt eiseres

Namens eiseres is aangevoerd dat een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto van f 320,-- niet als een verantwoorde voorziening kan worden aangemerkt. Met de vergoeding kan nauwelijks 10 km per week worden afgelegd.

Gezien de forse verlaging had het op de weg van de gemeente gelegen een onderzoek in te stellen naar de individuele vervoersbehoefte van eiseres.

De vervoersbehoefte en de meerkosten die daarmee gemoeid zijn, zouden het uitgangspunt moeten zijn bij het vaststellen van een algemene norm.

Voorts is eiseres voor nagenoeg iedere verplaatsing aangewezen op vervoer met eigen auto. Onlangs hebben zij en haar man, die ook een tegemoetkoming geniet van f 240,-, ieder f 250,- extra gekregen in verband met het vervoer voor de zeer korte afstanden. Er is een dochter in [plaats], die vanwege de ziekte van haar man haar ouders niet kan bezoeken. Eiseres en haar man moeten dus nu en dan daarheen. Dit is een essentieel contact, dat vanwege de handicap van eiseres niet met Traxx kan worden onderhouden.

3.3. Standpunt verweerder

De gemeenteraad van Zwolle heeft tot de teruggang van de financiële tegemoetko-ming voor het gebruik van de eigen auto van f 1.827,-- per jaar naar f 320,-- per jaar besloten om twee redenen. De ene reden is, dat vanwege financiële problemen met het WVG-budget gezocht moet worden naar bezuinigingsmogelijkheden om de zorg voor een langere termijn te kunnen garanderen. De andere reden is geweest het gegeven dat inmiddels het zogenaamde TRAXX-systeem operationeel is, dat erin voorziet dat gehandicapten, met hulp bij de transfers, per openbaar vervoer en anders per taxi interlokaal en bovenregionaal kunnen reizen tegen de normale tarieven van het openbaar vervoer.

Door de gemeenteraad is aansluiting gezocht bij de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, inhoudende dat de WVG-zorgplicht in het kader van vervoer uitsluitend betrekking heeft op het vervoer in de directe woon- en leefomgeving van de gehandicapten. Alleen in het uitzonderlijke geval dat de gehandicapte in zijn/haar directe woon- en leefomgeving niet of nauwelijks over contacten beschikt en er sprake is van een contact buiten de regio, dat niet bij de gehandicapte op bezoek kan komen, terwijl zonder het onderhouden van dat contact vereenzaming dreigt, bestaat wel een zorgplicht voor de gemeente. In casu is hiervan geen sprake. Er bestaat dan ook geen aanleiding de vergoeding te verhogen.

Uitgaande van een bedrag van f 0,64 per kilometer, kunnen met een bedrag van f 320,-- per jaar 500 kilometers verreden worden. Dit bedrag is uitsluitend bedoeld ter bestrijding van de meerkosten die eiseres als gehandicapte moet maken omdat het openbaar vervoer voor haar niet toegankelijk is. Dit houdt in dat dit bedrag niet bedoeld is om een aantal kilometers geheel te vergoeden maar slechts als tegemoet-koming hierin. Immers ook andere, niet gehandicapte Nederlanders maken kosten in verband met vervoer en krijgen daar geen vergoeding voor. Voorts maken ook gehandicapten die gebruik kunnen maken van het collectief vervoer kosten á f 1,50 per rit. Dit komt in totaal dus op een bedrag van f 3,00 voor de heen- en terugreis.

Voor de vaststelling van het aantal kilometers heeft de gemeente aansluiting gezocht bij het door de Centrale Raad van Beroep gehanteerde aantal kilometers in geval sprake is van een taxikostenvergoeding. Als met een taxi 500 kilometers als minimaal adequaat wordt beoordeeld, dan kan dat ook bij een eigen auto een uitgangspunt zijn. Voor het bedrag van f 0,64 per km is aansluiting gezocht bij het bedrag dat in het kader van de Wet reïntegratie gehandicapten wordt vergoed voor het gebruik van de eigen auto.

In het verweerschrift is aangegeven dat ook voor mensen met een laag inkomen een auto als een min of meer algemeen gebruikelijke zaak moet worden beschouwd. Gelet hierop en nu het uitsluitend om een tegemoetkoming gaat in de noodzakelijke extra verplaatsingen die de gehandicapte ten gevolge van diens handicap heeft, is een bedrag van f 320,-- per jaar niet als onredelijk aan te merken, zeker nu het bij verplaat-singen in de eigen gemeente om beperkte meerkosten gaat.

Overigens is vanwege de procedures in dit soort zaken de afbouwregeling verlengd en is in 2001 nog hetzelfde betaald als in 2000.

3.4. Beoordeling van het beroep

De rechtbank stelt vast dat eiseres zich niet verzet tegen de vaststelling van de tegemoetkoming op 75% van het normbedrag in verband met het feit dat aan de echtgenoot van eiseres eveneens een financiële tegemoetkoming is toegekend.

Dit punt behoeft derhalve geen bespreking.

Voorts is ter zitting gebleken, dat aan eiseres in oktober 2001 voor de korte afstand een extra bijdrage is verleend van f 250,-. De rechtbank is van oordeel, dat ten aanzien van eiseres reeds in het bestreden besluit over een eventuele extra bijdrage -te verlenen vanaf 1 januari 2000- had moeten worden besloten. Reeds hierom is het bestreden besluit onvolkomen en komt het voor vernietiging in aanmerking.

Thans zal de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerders besluit eiseres in aanmerking te brengen voor een financiële tegemoetkoming van f 240,-- per jaar, zijnde 75% van het normbedrag ad f 320,-- de rechterlijke toetsing kan doorstaan.

Het antwoord op de hiervoor gestelde vraag is afhankelijk van de beantwoording van de vraag of het toegekende bedrag zodanig is dat daarmee in het geval van eiseres voldoende invulling is gegeven aan de op verweerder rustende zorgplicht ingevolge de WVG.

Bij de beantwoording van deze vraag neemt de rechtbank in aanmerking het normbedrag dat na de afbouwregeling in 2000, ingaande 2001 resteert, te weten f 320,- per jaar.

Verweerder heeft in het verweerschrift het volgende aangegeven ten aanzien van de opmerking van de gemachtigde van eiseres dat met de vergoeding nauwelijks 10 kilometer per week kan worden afgelegd:

Deze redenering kan alleen gehouden worden als men er van uitgaat dat de gehandicapten een (bijna) kostendekkende vergoeding voor het gebruik van hun auto moeten ontvangen. Dat is evenwel niet juist. Het gaat om de meerkosten die gehandicapten maken omdat zij niet van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Dat betekent dat de kosten openbaar vervoer, die door iedere Nederlander gemaakt moeten worden bij wat omvangrijker verplaatsingen dan over enkele straten, niet vergoed hoeven te worden. En bij wie kiest voor vervoer per auto zijn dat de autokosten in plaats van de kosten openbaar vervoer. Het is dan ook niet zo dat gehandicapten niet meer dan 10 kilometer per week kunnen reizen. Zij krijgen een tegemoetkoming in de meerkosten van vervoer die omgerekend kan worden naar 10 kilometer. Maar omdat het een tegemoetkoming is in de meerkosten is het volstrekt onlogisch om hier een aantal van 10 kilometer te hanteren.”

De rechtbank kan deze redenering niet volgen, nu de gemeenteraad er blijkens de toelichting bij de Verordening nu juist voor gekozen heeft om een vast aantal kilometers per jaar te vergoeden tegen een vastgestelde kilometerprijs van f 0,64. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest om 500 kilometers te vergoeden. Voorts tekent de rechtbank bij het voorgaande aan dat de eigen auto lang niet altijd een vrije keus is voor de gehandicapte, zoals door

verweerder wordt verondersteld. Er zijn gehandicapten voor wie het gebruik maken van openbaar vervoer of collectief vervoer niet mogelijk of niet adequaat is. Dit is in de Verordening ook erkend. Blijkens de toelichting heeft het collectief vervoer binnen het stelsel van sociale voorzieningen in de gemeente Zwolle het primaat. Dit houdt in dat een gehandicapte slechts voor een financiële tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto in aanmerking komt, indien deze geen gebruik kan maken van het collectief vervoer.

Verweerder heeft destijds afgezien van een onderzoek op dit punt bij gehandicapte autobezitters. Mitsdien mag er niet zonder meer van worden uitgegaan, dat eiseres in staat is met het collectief vervoer te reizen. Eiseres heeft uitdrukkelijk aangegeven dat taxivervoer voor haar geen oplossing biedt.

De gemeenteraad heeft het bedrag ad f 320,-- gekozen, er vanuit gaande dat daarmee à f 0,64 per km op jaarbasis 500 km kan worden gereden. Blijkens de stukken is daarbij gezocht naar de ondergrens van wat nog kan worden aangemerkt als een aanvaardbare invulling van de WVG-zorgplicht op het gebied van de vervoersvoorzieningen.

Tegen deze achtergrond wil de rechtbank in de eerste plaats het volgende opmerken.

Zolang de verstrekte tegemoetkoming van een hoogte is die het kennelijk (gelet op het uitblijven van bezwaren en klachten of anderszins negatieve signalen) voor alle of veruit de meeste betrokkenen mogelijk maakt daarmee in voldoende mate sociale contacten te onderhouden kan als regel worden uitgegaan van de aanname dat het forfaitaire bedrag in het concrete geval toereikend is.

Op het moment dat die tegemoetkoming wordt verlaagd, zoals in dit geval, tot minder dan 20% van het oorspronkelijke bedrag en, volgens de bedoeling van verweerder, op of nabij de grens ligt van hetgeen in het kader van een verantwoorde uitvoering van de WVG mogelijk is, zullen zich meer gevallen voordoen waarin dat bedrag niet toereikend blijkt te zijn. De eis van een zorgvuldige besluitvorming brengt dan mee dat wordt nagegaan of in het individuele geval het forfaitaire bedrag toereikend is voor de betrokkene om in voldoende mate deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Zodanig onderzoek heeft alleen zin als de voorschriften erin voorzien dat een hogere vergoeding wordt toegekend dan het forfaitaire bedrag indien daarvoor goede redenen zijn. De Verordening kent een dergelijke bepaling echter niet, zodat met de vraag naar de rechtmatigheid van het door verweerder genomen besluit tevens de vraag voorligt of de Verordening zich op dit punt verdraagt met het bepaalde in de WVG.

Ter beantwoording van deze vraag zal de rechtbank de juistheid bezien van de aan artikel 5.3, eerste lid van de Verordening ten grondslag liggende premissen, te weten

a. dat de WVG-zorgplicht niet verder reikt dan de gemeentegrenzen en

b. dat het met f 320,-- per jaar voor een gehandicapte in Zwolle mogelijk is in voldoende mate deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.

Met betrekking tot de territoriale reikwijdte van de WVG-zorgplicht stelt de rechtbank vast dat verweerder het in de jurisprudentie gehanteerde begrip “directe woon- en leefomgeving” heeft vertaald met “het gebied binnen de gemeentegrenzen” en zulks op grond van de overweging dat alle primaire en secundaire voorzieningen in Zwolle aanwezig zijn. In veel gevallen zal die gelijkstelling wellicht opgaan maar in andere gevallen niet. Heel goed denkbaar is dat het leven van alle dag van een gehandicapte zich deels afspeelt in een nabij Zwolle gelegen plaats, bijvoorbeeld omdat daar veel familie woont of omdat de gehandicapte daar zelf heeft gewoond en hij daar nog veel sociale contacten heeft. Het kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer houdt meer in dan het kunnen bereiken van de noodzakelijk voorzieningen.

Gelet op de grote aantallen WVG-gerechtigden is ter wille van een werkbare uitvoeringspraktijk wellicht te verdedigen dat verweerder in beginsel uitgaat van de aanname dat het leven van alle dag van de betrokkene zich in de gemeente Zwolle afspeelt. Wanneer deze echter stelt met het toegekende bedrag niet voldoende zijn sociale contacten te kunnen onderhouden is het aan verweerder om te onderzoeken of die aanname ook in dat geval opgaat en vervolgens, indien er inderdaad voor het leven van alledag van belang zijnde contacten buiten Zwolle zijn, te bezien of het TRAXX-vervoer daarin kan voorzien. Dat laatste zal niet het geval zijn bij diegenen die niet per taxi kunnen reizen.

In dit verband heeft eiseres gewezen op bezoeken aan haar dochter in [plaats], die vanwege haar eigen handicap en een zeer zieke man niet naar Zwolle kan komen.

Door de rugklachten van eiseres is vervoer met Traxx te pijnlijk en dus niet mogelijk, taxichauffeurs rijden niet stapvoets door bochten en over verkeersdrempels.

De rechtbank is van oordeel, dat het hier om een essentieel contact gaat en dat verweerder hier ten onrechte geen taak heeft gezien. Het hebben van contacten in Zwolle neemt niet weg, dat men kan vereenzamen omdat een essentieel contact zoals een (bejaarde) moeder of zoals in casu een kind dat grote zorgen heeft, niet meer kan worden onderhouden.

Vervolgens behoeft bespreking de vraag of het met f 320,-- per jaar voor een gehandicapte in Zwolle mogelijk is in voldoende mate deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.

Deze vraag lost zich op in een tweetal andere, te weten de vraag of met het aantal van 500 reiskilometers per jaar in voldoende mate kan worden deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer en de vraag of met f 320,-- per jaar 500 km kan worden gereden.

Verweerder heeft de eerste vraag bevestigend beantwoord met een beroep op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en stelt daaruit te kunnen afleiden dat met een vergoeding, goed voor 500 km, voldoende in de vervoersbehoefte is voorzien.

De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen. In de eerste plaats omdat de Centrale Raad van Beroep een dergelijke conclusie in uitspraken nergens met zoveel woorden trekt en in de tweede plaats omdat, voor zover de Centrale Raad van Beroep in die uitspraken al vergoedingen voor circa 500 taxikilometers heeft geaccordeerd, het daarbij ging om vergoedingen die ook voor de eigen auto mochten worden gebruikt of om mee te rijden met derden dan wel werden verstrekt in combinatie met andere voorzieningen.

Veeleer dan op zoek te gaan naar een minimum aantal te vergoeden kilometers zou in het kader van de WVG, zoals namens eiseres ook wordt gesteld, bezien moeten worden hoeveel contacten een gehandicapte zou moeten kunnen onderhouden wil er nog sprake zijn van voldoende deelname aan het maatschappelijk verkeer. Daarbij geldt uiteraard volgens vaste jurisprudentie dat niet alle wensen gehonoreerd behoeven te worden en dat van de gehandicapte verlangd mag worden zich wat betreft zijn mobiliteit beperkingen te getroosten.

Met een verplaatsing binnen Zwolle zal in het algemeen een afstand van 4 à 5 km gemoeid zal zijn. Dat betekent dat, uitgaande van een heen- en terugrit, met een vergoeding voor 500 km ongeveer 50 bezoeken per jaar kunnen worden afgelegd. Dat wil zeggen dat de gehandicapte er met de WVG-vergoeding eenmaal per week op uit kan.

De rechtbank is van oordeel dat aldus niet meer wordt voldaan aan de eis dat in voldoende mate kan worden deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer, ook als er vanuit wordt gegaan dat de gehandicapte daarnaast zelf ook op eigen kosten ritten zal maken, omdat immers elke Nederlander vervoerskosten heeft, en ook als in beschouwing wordt genomen dat de gehandicapte zelf ook bezoek kan ontvangen.

Verweerder heeft niet door onderzoek aangetoond dat voor eiseres deze conclusie niet zou opgaan bijvoorbeeld omdat zij met het toegekende bedrag een aanzienlijk groter aantal contacten zou kunnen onderhouden, nu zij daarvoor beduidend kortere afstanden hoeft af te leggen.

Derhalve moet worden geoordeeld dat de vaststelling dat het aantal kilometers waarvoor de Verordening beoogt een vergoeding te geven in het algemeen niet toereikend is om in voldoende mate aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen ook geldt in het geval van eiseres.

Bij de beantwoording van de tweede vraag, te weten of met f 320,- per jaar 500 km kan worden gereden, is cruciaal de aanname van verweerder dat een eigen auto algemeen gebruikelijk is, ook voor de laagste inkomenscategorieën. Verweerder stelt zich blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting op het standpunt dat er vanuit gegaan mag worden dat elke gehandicapte over een auto beschikt, zodat alleen iets gedaan behoeft te worden aan de meerkosten. Verweerder heeft ter adstructie aangevoerd dat blijkens gegevens van het Nibud het mogelijk is voor circa f 170,- per maand aan vaste kosten er een auto op na te houden en dat de helft van degenen die een inkomen hebben op bijstandsniveau over een auto beschikt.

Verweerder noemt voorts onder verwijzing naar de jurisprudentie “algemeen gebruikelijk” een juridisch begrip.

De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat een auto ook voor gehandicapten algemeen gebruikelijk is ongeacht het inkomen. Immers, gehandicapten zijn wat hun financiële mogelijkheden en uitgavenpatroon betreft niet op één lijn te stellen met de “Nibud-Nederlander”. Zij hebben vaak al te maken met meer uitgaven in verband met hun handicap en zullen voorts meer eisen stellen aan een auto, bijvoorbeeld waar het gaat om zitcomfort, bedrijfszekerheid en de mogelijkheid om een rolstoel mee te nemen.

Algemeen gebruikelijk is volgens de rechtbank een feitelijk begrip, dat door de jurisprudentie wordt ingevuld. In de jurisprudentie is de auto echter totnogtoe niet als algemeen gebruikelijk beschouwd. Weliswaar is de auto niet een specifiek middel voor gehandicapten en in de gewone vakhandel verkrijgbaar, doch deze criteria hebben voor de auto nooit de doorslag gegeven. Het niet algemeen gebruikelijk zijn van de auto is steeds gebaseerd op het feit, dat voor lage inkomens een auto een onbereikbare luxe is.

De rechtbank merkt hierbij nog op dat de bruikleenauto in het stelsel van voorzie-ningen van de Verordening is opgenomen. Dit komt op de rechtbank zeer eigenaardig over in het licht van voornoemde stelling van verweerder. Het lijkt erop dat de gemeenteraad zich niet op het standpunt stelt dat een auto algemeen gebruikelijk is voor gehandicapten, ongeacht het inkomen van die gehandicapten.

Voor gehandicapten voor wie een auto wel algemeen gebruikelijk geacht kan worden geldt dat de meerkosten ten gevolge van de handicap bestaan uit de variabele kosten per kilometer van de extra ritten die zij maken vanwege hun handicap. Als daarvan wordt uitgegaan dan kan met het toegekende bedrag aanzienlijk meer dan 500 km per jaar worden gereden. In die gevallen kan van de verstrekte voorziening niet op voorhand worden gezegd dat daarmee een onvoldoende invulling wordt gegeven aan de WVG-zorgplicht.

Voor gehandicapten in een inkomenscategorie waar een eigen auto niet algemeen gebruikelijk is zullen de kosten per kilometer echter aanzienlijk hoger liggen dan f 0,64. De kilometervergoeding zal immers, ook bij het relatief kleine aantal kilometers waarvoor die vergoeding wordt gegeven, voldoende moeten zijn niet alleen om een auto te laten rijden maar ook om hem aan te schaffen en te onderhouden.

Afhankelijk van de inkomenscategorie waartoe de gehandicapte behoort en afhankelijk van de vraag boven welk inkomen een eigen auto als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, is het bedrag van f 0,64 per km al dan niet toereikend.

Een keuze inzake de inkomensgrens waarboven een auto algemeen gebruikelijk geacht kan worden is in de Verordening niet gemaakt en naar de inkomenspositie van eiseres is geen onderzoek gedaan.

De rechtbank is van oordeel dat op zijn minst twijfelachtig is dat eiseres tot een inkomenscategorie behoort waarin een auto algemeen gebruikelijk is, zodat, bij gebreke van duidelijkheid op dit punt het er voor moet worden gehouden dat een kilometerprijs van f 0,64 in haar geval ontoereikend is.

Resumerend stelt de rechtbank vast dat in het geval van eiseres het in de Verordening voorziene bedrag van 75% van f 320,- niet voldoende is om 500 km mee te rijden en dat dit aantal kilometers overigens ook te gering is om in voldoende mate aan het maatschappelijk verkeer te kunnen deelnemen.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 5.3, eerste lid, van de Verordening ten aanzien van eiseres buiten toepassing dient te blijven wegens strijd met artikel 2, juncto artikel 3, van de WVG en dat het op die bepaling gebaseerde bestreden besluit derhalve voor vernietiging in aanmerking komt.

Het beroep dient gegrond te worden verklaard.

De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. In het nieuw te nemen besluit dient uitdrukkelijk aandacht besteed te worden aan het korte afstandsvervoer en de bezoeken aan [plaats].

De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, nu niet gebleken is, dat eiseres voor de verleende rechtsbijstand heeft moeten betalen.

4. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar;

- bepaalt dat de gemeente Zwolle aan eiseres het griffierecht ad f 60,-- (€ 27) vergoedt.

Gewezen door mw. mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2001 in tegenwoordigheid van mw. W. Veldman als griffier.

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

afschrift verzonden op


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature